Veelgestelde vragen over de NOW - Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid

KZO|013 Advocaten beantwoordde de meest gestelde lezersvragen over de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Hieronder een samenvatting van de (geanonimiseerde) antwoorden. De uitgebreide antwoorden zijn op PW. pro te vinden.Volg Service Management op LinkedIn:

1. Hoe bepaal ik welk loon ik door moet betalen van oproepkrachten? Meldt de NOW daar iets over, neem ik het gemiddelde van de laatste drie maanden of moet ik dat anders aanpakken?

De regeling bevat geen aanknopingspunten, laat staan verplichtingen over hoe het aan oproepkrachten door te betalen loon moet worden bepaald. Wel bevat de regeling de verplichting om de loonsom (in de periode waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd) “zoveel mogelijk gelijk te houden”.

Aangezien de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van de loonsom over januari 2020 (of, bij uitzondering, november 2019) ligt het in de rede dat het door te betalen loon zoveel mogelijk wordt afgestemd op het in januari 2020 betaalde loon. Dan wordt voldaan aan de regeling.

2. Het voorschot voor de NOW-regeling is 3 maal de loonsom over de maand januari (of november). Naderhand vindt verlaging van dat voorschot plaats, als de totale loonsom van maart, april en mei lager is dan het voorschot. Maar wat gebeurt er als de loonkosten in werkelijkheid hoger zijn, omdat in januari of november normaal lagere loonkosten gelden?

De NOW-regeling voorziet niet in een hógere tegemoetkoming als de loonkosten over de periode van drie maanden waarover de tegemoetkoming is toegekend hóger zijn dan de loonkosten over januari 2020.

Er vindt op grond van de regeling alleen een correctie naar beneden plaats als de loonkosten lager waren, maar in opwaartse zin vindt er geen correctie plaats als de loonkosten hoger waren.

3. Maakt het voor de (hoogte van de) tegemoetkoming uit dat ik in de periode waarvoor ik de tegemoetkoming aanvraag andere werknemers in dienst heb dan in januari, de referteperiode? Wordt bij de vergelijking van de loonsom geabstraheerd van het daadwerkelijke personeelsbestand?

Het klopt dat de maand januari 2020 wordt gehanteerd als referteperiode voor de vaststelling en vergelijking van de loonsom. Het loon van personeel dat ná januari 2020 in dienst komt, telt niet mee in de vaststelling van de tegemoetkoming.

De regeling zelf en ook de toelichting geven geen definitief uitsluitsel of bij de vergelijking van de loonsom (over januari 2020 (de referteperiode) en de loonsom over de periode van drie maanden waarvoor de tegemoetkoming geldt) gekeken wordt of het om dezelfde (samenstelling van) medewerkers gaat.

4. Wat wordt verstaan onder ‘concern’ en welke buitenlandse entiteiten moeten in dat kader wel en niet betrokken worden bij de vaststelling van de omzetdaling en loonsom?

Bij het begrip concern moet op grond van de regeling worden aangesloten bij het juridische begrip ‘groep’ én een vennootschapsrechtelijke moeder-/dochterband. Buitenlandse rechtspersonen of vennootschappen moeten alleen worden meegeteld als sprake is van SV-loon dat in Nederland verzekerd is.

Artikel 6 lid 4:
Indien de rechtspersoon of vennootschap onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, in afwijking van het derde lid, uitgegaan van de omzetdaling van de groep zoals deze op 1 maart 2020 bestond. Indien de rechtspersoon een dochtermaatschappij is van een ander als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, worden de dochtermaatschappij en de rechtspersoon voor de werking van deze regeling behandeld als waren zij een groep. Voor de bepaling van de omzetdaling als bedoeld in de eerste zin worden de Nederlandse rechtspersonen en vennootschappen in aanmerking genomen, en ook buitenlandse rechtspersonen en vennootschappen met loon in Nederland.

Met in de toelichting:
“(…) Voor concerns met Nederlandse en buitenlandse dochters geldt dat zij niet de omzetdaling moeten meetellen van de rechtspersonen in de groep die geen Nederlands SV-loon hebben. (…)”

met de achterliggende gedachte:
“(…) Met betrekking tot de omzetdaling van een groep (artikel 2:24b BW ) dan wel een daarmee gelijkgestelde constructie (de moeder-dochtermaatschappij van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) geldt het volgende: niet-Nederlandse rechtspersonen of natuurlijke personen zonder in Nederland verzekerd SV-loon, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de omzetdaling van de Nederlandse en niet-Nederlandse onderdelen met in Nederland verzekerd SV-loon van de groep. De band met het behoud van werkgelegenheid in Nederland is dermate klein dat het niet gerechtvaardigd is om de omzetdaling tevens over deze groepsonderdelen te berekenen. (…)”

5. Mag ik nog wel op bedrijfseconomische gronden met wederzijds goedvinden afscheid nemen van werknemers of valt ook dat onder het verbod en een verlaging van de tegemoetkoming?

In de regeling staat inderdaad expliciet dat bij aanvragen bij het UWV om toestemming tot opzegging wegens bedrijfseconomische gronden een correctie geldt. Naar de letter zou dus elke andere vorm van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op bedrijfseconomische gronden wél mogen.

Het lijkt echter zo zeer strijdig met het doel van de regeling dat een beëindiging via een vso wel kan waar datzelfde ontslag via het UWV is uitgesloten, dat ik het zelf niet aan zou raden. Ik zou er zeker ook mijn hand niet voor in het vuur steken dat bij een beëindiging via een vso géén correctie plaats zal vinden.

Met dank aan KZO|013 advocaten voor de beantwoordingen van de vragen en aan PW. voor de organisatie.