De belastingdienst had over de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd aan het schoonmaakbedrijf. Het ging om een bedrag van € 271.221, plus nog eens € 17.569 aan belastingrente.
Het schoonmaakbedrijf was het daar niet mee eens, omdat het een fiscale eenheid zou vormen met een ziekenhuis. Maar de Belastingdienst vond dat er niet voldoende voldaan werd aan de vereiste financiële en organisatorische verwevenheid om van een fiscale eenheid te kunnen spreken.
Wél sprake van financiële verwevenheid
Anders dan de inspecteur heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van financiële verwevenheid nu de ene vennootschap (het ziekenhuis) de meerderheid van de aandelen – met daaraan verbonden de meerderheid van de zeggenschapsrechten – in de andere vennootschap (belanghebbende) in handen heeft.
Géén sprake van organisatorische verwevenheid
Aan het vereiste van organisatorische verwevenheid wordt naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldaan. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ten aanzien van de zeggenschapsverhouding, de benoeming van bestuurders en de besluitvorming door de algemene vergadering van aandeelhouders, volgt niet dat belanghebbende gedurende het onderhavige tijdvak in een feitelijke positie van ondergeschiktheid verkeerde ten opzichte van het ziekenhuis.
Dat belanghebbende, in afwijking van het voorgaande, in de periode van naheffing feitelijk bezien wel in een positie van ondergeschiktheid ten opzichte van ziekenhuis verkeerde, is volgens de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Naheffing terecht
Daarom oordeelde de rechtbank dat er niet wordt voldaan aan de vereisten van de fiscale eenheid (genoemd in artikel 7, vierde lid, van de Wet OB). De inspecteur heeft de naheffingsaanslag dus terecht opgelegd.
Bron: Rechtspraak, ECLI:NL:RBZWB:2021:3550